Liefste dagboek,
Vandaag had ik een kater. Het was zo’n grote, zwarte kater. Zo eentje met hoofdpijn en buikpijn en alles er op en er aan. En onze Pa wou natuurlijk vroeg opstaan. Ik heb ‘m dan maar met m’n zus naar ‘t ontbijt gestuurd. Honger had ik immers helemaal niet.
Toen zij terug kwamen van ontbijt waren we al de derde dag van ons avontuur. Ik stond op, ging samen met hen naar buiten, rookte een sigaret om me beter te voelen dan voorheen en samen gingen we daarna de stad verkennen. Er was een ruïne van een kasteel, er waren trams, er was een gebouw dat ingestort was, … Bovendien was het heel erg koud en bijgevolg ook heel erg koud. Dat het koud was, kunt u wel raden.
En ‘s avonds dronken we nog een pintje. Ik was best moe na de kater die pas deze middag ergens gestorven was, maar toch dronken we nog een pintje. En we speelden manillen, ik was eventjes aan het winnen tot onze Pa de bovenhand nam. Daana gingen we slapen, want daar was het tijd voor geworden. De volgende dag moesten we immers heel vroeg op de trein vertrok om tien voor acht. Einde.