30 december 2010, 20:10, Svínafell-Öræfum
Het begin van The Great Iceland Road-trip. Heleen en ik hebben besloten het eiland rond te rijden en op elk wonderlijk plaatsje even te stoppen. We stonden dus vroeg op (rond tien uur, kwestie van vroeg te defineren), namen onze boeltjes bij elkaar, gooiden onze zakken (en andere rommel) in de auto en hielden Reykjavik achter ons.
Het moet gezegd, Heleen haar kaart-lees-kunsten zijn niet meteen geniaal, dus een half uur later zaten we nog rondjes te rijden in Reykjavik. Een klein uurtje later waren we echter eindelijk op de juiste weg.
Onderweg las Heleen wat in “The Lonely Planet” en stopten we enkele keren aan wat volgens de borden een “interessante toeristische attractie” was. (Deze staan trouwens steeds aangegeven met een speciaal symbool.) Dankzij bovenstaande reisgids (en het dat je via de ringweg praktisch overal passeert) belanden we rond de middag in Skógar. Het is een klein dorpje met een grote waterval en een museum (zowel binnen als buiten), maar vooral ontzettend mooie riviertjes.
Nadat we de waterval “Skógafoss” eens van dichterbij bekeken hadden (met de nodige zelfontspanner-foto’s) besloten we naar boven te trekken; de rest van het domein verkennen. De grond in de buurt van de waterval was bedekt met een dun laagje ijs waardoor de gehele omgeving ontzettend glad was. Gelukkig is er een stalen trap naar de top van de waterval.
Eenmaal daar boven wouden we natuurlijk verder verkennen. Door over een trapje te klimmen geraak je in de rest van het terrein en konden we de rivier volgen. Voordat het water zich van de Skógafoss de diepte in stort, gaat het eerst door een reeks van kleinere watervallen die ook erg mooi zijn.
Het mooiste vond ik echter de weg naar beneden. Ik besloot een klein riviertje van smeltwater te volgen dat zich een weg gebaand had door het gesteente. De weg was stijl en we moesten regelmatig over het riviertje springen om verder te kunnen. Bovendien zaten er behoorlijke stijle afdalingen in, wat alles natuurlijk dat ietsje avontuurlijker maakte.
Het riviertje kwam uit in een boerderij, dicht bij het museum. Gezien we nu toch in de buurt waren gingen we daar even binnen kijken: een mooie verzameling van zowat … alles. Van naaimachine tot zetel-uit-de-jaren-1900, maar ook postzegels, munten, werktuigen, … Er is zelfs een verzameling huizen (buiten dan) die het oude IJslandse leven tonen. (Eén van de huizen werd tot 1970 bewoond en is volledig opgetrokken uit drijfhout.)
Het werd donker en we moesten nog een heel eind rijden. De wegen waren behoorlijk aangenaam om op te rijden, maar er waren toch wat gevaarlijk-gladde stukken. Er is geen verlichting op dit deel van de ringweg, maar de kanten van de straat zijn aangeduid met reflecterende paaltjes. Als je van een berg naar beneden rijdt lijkt het alsof je een vliegtuig aan de grond aan het zetten bent.
De wegen waren volledig leeg; bijna geen tegenliggers. Een prettige eenzaamheid in ‘t midden van onzichtbare bergen en fjorden. De radio op zacht IJslands gebrabbel (er is bitter-weinig muziek op de IJslandse radiostations!) en de lichten op “far”, turend naar de lucht, op zoek naar het noorderlicht. Maar de ringweg is verraderlijk, met z’n onvoorspelbare bochten en bruggen waar slechts verkeer in één richting tegelijk mogelijk is, dus voornamelijk op die weg letten.
Voorbij Skaftafell reden we Svinafell binnen waar een vriendelijke oude man ons met de sleutel van het huisje tegemoet kwam. We verblijven in een klein huisje met drie slaapkamers die afzonderlijk verhuurd worden met een gemeenschappelijke keuken en badkamer (2000 ISK per persoon – € 33,33), maar alles dik in orde. We zijn de enige bezoekers – wie komt nu ook naar IJsland in de winter?!
We hadden speciaal het gordijn open gelaten, zodat we het noorderlicht zeker zouden zien. En toch… alweer niets.